Internet en de militaire aannemers

Afgelopen maanden hebben we op Bouwen aan Beter gekeken naar het functioneren van journalistiek en de grote nieuwsmedia en vastgesteld dat dit beter kan. In een nieuwe serie berichtgeving kijken we naar internet, het medium en de partijen die het nieuws tegenwoordig naar je toe brengen.

In het voorgaande bericht keken we naar het ontstaan van internet. We zagen dat tijdens de Vietnam-oorlog grote databases van informatie werden aangelegd, waaronder veel data over Amerikanen zelf, en dat het Pentagon middels het DARPA agentschap een zowel landelijk als internationaal opererend militair netwerk startte onder de naam ARPANET. Nu kijken we naar de privatisering van dit overheidsnetwerk naar vandaag bekende commerciële grootbedrijven.

De ontwikkeling van een militair netwerk

ARPANET betrof zoals we zagen, een militair netwerk. Deze techniek werd wel neergezet als zogenaamde Dual-use Technology. Om wetenschappers tevreden en betrokken te houden werd voorgehouden dat de techniek niet uitsluitend voor militaire doeleinden werd ontwikkeld, maar ook vrijgegeven zou worden voor gebruik in de samenleving. We kennen ARPANET nu uiteraard als het commerciële netwerk genaamd internet. De privatisering van ARPANET verliep echter met een tussenstap.

Na 15 jaar ARPANET werd in 1985 ARPANET v2.0 opgericht met de naam National Science Foundation Network (NSFNET). Dit was een los, nieuw netwerk, gebaseerd op ARPANET technologie, en werd ook aangesloten op ARPANET. Gelukkig werd NSFNET beter in de markt gezet: meer nadruk op educatie en onderzoek en minder nadruk op defensie.

NSFNET had echter voornamelijk als doel deze netwerktechnologie in handen van commerciële partijen te brengen. Met andere woorden: het weggeven van duur betaalde eigendommen van de bevolking aan het bedrijfsleven om mee te profiteren. Zie hier weer een trend.

Het privatiseren van NSFNET

De Amerikaanse overheid (belastingbetaler) betaalde voor de belangrijke nationale en internationale hoofdverbindingen, de zogenaamde backbone van NSFNET. Backbone betekent letterlijk vertaald ruggegraat, al gebruikt men die Nederlandse term uiteraard niet. De backbone van NSFNET werd vervolgens in beheer gegeven aan MCI (Verizon), IBM en de staat van Michigan.

Maar NSFNET bestond vooral uit lokale netwerken die aangesloten werden op de backbone voor onderlinge communicatie en afstemming. Daar ontleent internet nu zijn naam aan: interconnected networks, vertaald: aan elkaar verbonden netwerken. Die lokale netwerken werden beheerd en gefinancierd door Amerikaanse staten, universiteiten en commerciële bedrijven. Je begrijpt dat daarbij door de overheid flink gesubsidieerd werd.

Hoewel de door de overheid betaalde backbone van NSFNET niet voor commerciële doeleinden en private winst uitgebaat mocht worden, deed in eerste instantie voornamelijk IBM dat stiekem wel. En dat werd toegestaan, met veel private winst als resultaat. Na flink wat ophef werd uiteindelijk ook de backbone vrijgegeven voor commercieel gebruik, dat was immers het doel.

Nederland werd, via inzet van het Centrum Wiskunde & Informatica te Amsterdam, in 1988 officieel als eerste Europese land aangesloten op NSFNET, dat was in november 2018 precies 30 jaar geleden. Het Nederlandse internet knooppunt, de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX), is nu het grootste internet knooppunt ter wereld. En uiteraard wordt dit knooppunt op allerlei manieren afgetapt en gesurveilleerd. Dat verklaart weer waarom de WIV (de sleepnetwet) onlangs koste-wat-kost doorgedrukt moest worden.

Vrij snel na Nederland werd in 1989 de zeer goed gefinancierde onderzoeksinstelling CERN aangesloten. CERN is een bijzonder verhaal op zichzelf, maar dat is iets voor een ander bericht en een ander moment.

De creatie van de grote telecombedrijven

De diverse lokale netwerken, vaak ontwikkeld met overheidssubsidies, kwamen uiteindelijk veelal in handen van de nu grote telecombedrijven AT&T, CenturyLink/Qwest, Sprint en Verizon. Deze partijen profiteerden over de jaren heen duidelijk goed met het uitbaten van NSFNET en de groei van internet. Door de inzet van DARPA ontstonden de zeer grote telecombedrijven die internet nu exploiteren.

Je ziet ondertussen dat samenwerking van bedrijven met de overheid zeer winstgevend kan zijn voor commerciële partijen, hoofdzakelijk vanwege de grote kado’s die daardoor verkregen worden. Het geld van de belastingbetaler wordt door veel bedrijven begeerd.

Maar deze bedrijven moeten daarvoor wel hun ziel verkopen, het zijn allen ondertussen immers grote militaire aannemers geworden. Vraag het maar eens aan de baas van Qwest, Joseph Nacchio. Hij weigerde te participeren in de vereiste spionage. Hij kreeg daardoor de militaire industrie achter zich aan met als gevolg 6 jaar gevangenisstraf. Zijn vervanger bij Qwest participeerde uiteraard gewillig.

Publiek-private samenwerking

Met de privatisering van internet naar de nu grote telecombedrijven, hebben we een belangrijk concept geïntroduceerd: publiek-private samenwerking, in het Engels: public-private partnership.

Publiek-Private Samenwerking (PPS) is een samenwerkingsvorm tussen een overheid en een of meer private ondernemingen. In tegenstelling tot de openbare aanbesteding van de overheidsbestedingen, willen overheden bij PPS gebruikmaken van de denk- en innovatiekracht van de markt. De marktpartij wordt voor een lange periode gecontracteerd om niet alleen te ontwerpen, te bouwen en/of te beheren, maar vaak ook om het project te financieren.

De geciteerde Nederlandse Wikipedia-pagina geeft aan dat bedrijven projecten vaak meefinancieren maar dat is zeker niet altijd het geval, in ieder geval niet in deze context. Het Ministerie van Defensie (het Pentagon, in dit geval DARPA) kwam met zowel een wens als ook een zak geld. Vervolgens zoekt het een partner (één of meer bedrijven) om de wens te vervullen. Dat is uiteraard lucratief voor het bedrijf, die krijgt toegang tot veel belastinggeld, veelal zonder lastige aanbestedingen. En het bedrijf kan de uitvindingen daarna vaak ook commercieel uitbaten, immer meer winst.

Maar er zijn ook voordelen voor de overheid: ze krijgen toegang tot kennis uit de markt, zoals universiteiten en grote onderzoeksorganisaties. Veel mensen willen liever niet direct voor het militaire apparaat werken, maar wel voor universiteiten en commerciële bedrijven die draaien op militaire miljarden. Het gaat hier dan over militaire aannemers als Lockheed Martin, Boeing en Raytheon, maar ook bedrijven als Google, Apple, Amazon en Facebook. En daar gaan we, uiteraard, binnenkort verder naar kijken.

Er is nog een groot voordeel voor publiek-privaat partnerschap, namelijk de wet openbaarheid van bestuur – de WOB. Je kan overheden ‘WOBben’ voor informatie, maar bedrijven niet. Zo gauw de overheid iets uitbesteedt aan een bedrijf wordt het een bedrijfsgeheim en onttrekt de overheid de activiteiten aan het zicht. Dat blijkt in de praktijk heel handig. Macht hebben betekent immers asymmetrie handhaven. De overheid moet alles weten over de bevolking, maar jij moet wel zo min mogelijk weten over wat er daadwerkelijk gebeurt bij de overheid.

Publiek-privaat partnerschap betekent weinig toezicht én veel winst. Het is uiteraard ook een poort naar geïnstitutionaliseerde geheimzinnigheid, corruptie en fraude. En dat is dan ook precies wat er gebeurt.

Conclusie

Het is, met het oog op het almaar groeiend belang van internet in ons leven, goed om de achtergronden en doelen van internet als uitvinding en middel te kennen. Internet is en blijft een netwerk dat wordt geëxploiteerd met militaire doeleinden door militaire (onder)aannemers zoals Google en Facebook.

Dit betekent ook dat we ondertussen – dual-use – handig kunnen meeliften op deze techniek. Er zijn een paar serieus goede uitvindingen gedaan, die we vandaag de dag weer voor ons kunnen laten werken in onze zoektocht naar het vrij uitwisselen van onafhankelijk nieuws en informatie.

In het volgende bericht kijken we dus verder naar de technologie achter ARPANET/internet en de centraliteit versus decentraliteit vraag. Daarna naar partijen als Google, Twitter en Facebook in een zoektocht om te leren van hun aanpak en een manier te vinden die voor ons werkt. In plaats van iets wat werkt voornamelijk voor militaire aannemers die internet (en nieuwsgeving daarop) blijven gebruiken als middel voor het onderdrukken van opstand en weerstand tegen de status quo.

We hebben een plan maar daarvoor is jouw inzet wel benodigd!

Bronvermelding: Heb je interesse in meer informatie over boven beschreven onderwerpen, dan kunnen wij het Engelstalige boek Surveillance Valley door Yasha Levine aanbevelen.